- bouwen
- {{bouwen}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord, overgankelijk werkwoord〉1 [construeren] bâtir♦voorbeelden:1 een feestje bouwen • organiser une boumhuizen bouwen • bâtir des maisonsde vogels bouwen nesten • les oiseaux font des nidskeurige zinnen bouwen • construire des phrases correctesmen heeft aan het stadhuis verscheidene jaren gebouwd • la construction de l'hôtel de ville a duré plusieurs annéesop zandgrond bouwen • bâtir sur le sable 〈ook figuurlijk〉een theorie op iets bouwen • baser une théorie sur qc.van steen bouwen • construire en pierreII 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [+ op][zich verlaten op] compter (sur)
Deens-Russisch woordenboek. 2015.